Sjoerd Braaksma
- Periode: 1939-1999 (vooral 1948-1967)
- Archiefinstelling: SBB / Natuurwetenschappelijk Archief (NWA)
- Locatie: Heel Nederland
- Provincie: Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Gelderland, Flevoland, Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Brabant, Limburg
- Soorten: Bergeend, Blauwe Kiekendief, Bontbekplevier, Bonte Kraai, Bonte Strandloper, Brandgans, Bruine Kiekendief, Draaihals, Drieteenmeeuw, Drieteenstrandloper, Dwergstern, Eider, Engelse Kwikstaart, Frater, Grauwe Kiekendief, Grauwe Klauwier, Groenpootruiter, Grote Mantelmeeuw, Grote Stern, Grote Zee-eend, IJseend, Kanoetstrandloper, Kemphaan, Kleine Barmsijs, Kleine Mantelmeeuw, Kleine Vliegenvanger, Kluut, Kwartelkoning, Lepelaar, Middelste Zaagbek, Noordse Stern, Oeverpieper, Ortolaan, Paapje, Regenwulp, Rosse Grutto, Rotgans, Rouwkwikstaart, Scholekster, Slechtvalk, Slechtvalk, Sneeuwgors, Sprinkhaanzanger, Steenloper, Stormmeeuw, Strandplevier, Tapuit, Tureluur, Velduil, Visdief, Waterral, Wintertaling, Wulp, Zeearend, Zilvermeeuw, Zilverplevier, Zwarte Zee-eend
- Bron: Dagboeken, excursieverslagen, rapporten, Excelbestand
- Inleiding
In de periode vóór en kort na de Tweede Wereldoorlog was veldornithologie nog geen vastomlijnde discipline en van de meeste gebieden in Nederland waren nauwelijks gegevens beschikbaar over de verspreiding, dichtheid en ecologie van vogels. Professionals waren op twee handen te tellen en veldonderzoek werd doorgaans gedaan door amateurs, vaak jeugdbonders. Sjoerd Braaksma (SB) begon als amateur maar was vanaf 1948 als professional werkzaam. Hij behield echter de passie voor vogels, zo kenmerkend voor amateurs. En hij noteerde alles. Dat had zowel voor- als nadelen. Het belangrijkste voordeel is dat al zijn gegevens een bijzonder waardevolle referentie zijn in de huidige discussies over biodiversiteit. Enig nadeel aan zijn ijver was de latere opgave om al zijn basismateriaal te ordenen en geschikt te maken voor analyse. Als WOE hebben we het voordeel onderkend. Het genoemde nadeel heeft ook wel lichte hoofdpijn bezorgd. Om wat ordening aan te brengen verwijzen we naar de vermelde documentatie onder Downloads. Daarnaast zijn er vele interne rapporten binnen SBB beschikbaar, veelal over specifieke gebieden. Het hulp van zoon Wigle Braaksma heeft de WOE zich ingespannen om het basismateriaal van SB te verzamelen en te ordenen.
- Archiefbeschrijving
SB heeft van 1939 tot 1999 zijn vogelwaarnemingen uit heel Nederland systematisch genoteerd. Het meeste materiaal betreft de periode 1949-1967. Daarin gaat het om een 60-tal uniforme boekjes. Alle dagboeken zijn door zoon Wigle in 2019 via de WOE overgedragen aan SBB en zijn daar nu onderdeel van het Natuurwetenschappelijk archief (NWA).
Begin jaren zestig kwamen kaartjes op A-5-formaat beschikbaar waarop alle regelmatig waargenomen soorten met een afkorting voorgedrukt waren. Op zo'n kaartje kon je per excursie of inventarisatie de soorten aanstrepen die gezien waren. Braaksma heeft deze kaartjes in de periode 1963 - 1973 veelvuldig gebruikt (617 ex.). Als hij een soort heeft gezien, schrijft hij er vaak bijzonderheden bij zoals man/vrouw en aantal. Nemen deze notities te veel ruimte in dan schrijft hij verder naar beneden. Hierbij worden de soorten waar deze aantekeningen geen betrekking op hebben doorgestreept. Zo ziet SB (met W.J. Braaksma) op 31 mei 1971 Futen met pulli in het Fochteloërveen, Bijgeschreven; "2 paar + juv. Esmeer". Dit kan niet op de 1,5 cm achter "Fuut" worden gekrabbeld en dus komt een deel van deze tekst achter "RoFu". In zo'n geval wordt de "RoFu" doorgestreept. Regelmatig wordt naar de achterzijde van de kaart verwezen voor meer bijzonderheden. Dat zijn regelmatig mededelingen over nesten en eieren. Een enkele keer komt daar ook iets over vleermuizen bij. Af en toe worden de waarnemingen van enkele dagen samen op één kaart gezet, zoals bijvoorbeeld bij een bezoek aan Ameland. De streepkaartjes van Griend, Dollard en Rottum zijn ook van de jaren na 1970 toegevoegd aan het NWA van SBB.
De streepkaartjes van SB geven geen compleet beeld van zijn talrijke inventarisaties. Zo is er vrijwel niets terug te vinden van zijn vele bezoeken aan Mensinge (Roden). Veruit de meeste kaarten hebben betrekking op tellingen in het broedseizoen. Daarbij kan regelmatig worden vastgesteld dat drie inventarisaties op één dag beslist niet uitzonderlijk was.
De streepkaartjes uit de periode tot begin jaren ’70 zijn door de WOE eveneens toegevoegd aan het Natuurwetenschappelijk archief (NWA) van Staatsbosbeheer (SBB).
De dagboeken en de streepkaartjes vormen het basismateriaal van dit archief.
Dat materiaal werd door Braaksma gebruikt om data te leveren voor:
Avifauna van Noord-Brabant (1967)
Avifauna van Midden-Nederland (1971)
Vogels van de Grote Rivieren (1979)
Vogels van Drenthe (1982).
Een flink deel van de dagboekdata is tussentijds en grotendeels door SB zelf overgezet op systeemkaarten per soort. Op de systeemkaarten werden zijn eigen waarnemingen vaak aangevuld met waarnemingen van derden. Daardoor creëerde hij een bestand dat hij gebruikte in zijn werk bijvoorbeeld om advies te geven over aankoop van terreinen.
Arend van Dijk en Wim Ruitenbeek (WOE) zijn in mei 2016 gestart met het omzetten van de systeemkaarten in een Excel-bestand. Dit met het doel om de data toegankelijk te maken voor derden. Het omzettingsproces is begin 2020 voor de helft gerealiseerd en wordt door anderen binnen de WOE voortgezet. Na afronding hiervan zullen ook de systeemkaarten worden ondergebracht in het NWA van SBB.
SB heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de verspreiding van Kerkuilen (en vleermuizen) in Nederland. Voor gegevens en resultaten verwijzen wij naar de Kerkuilenwerkgroep Nederland.
Aan het NWA van SBB is ook overgedragen een samenvattend overzicht van resultaten uit onderzoek van Braaksma aan ca. 10.000 geringde Zilvermeeuwen. Dit betreft de jaren 1954 – 1960. Over iedere kolonie langs de Nederlandse kust is een verslag opgemaakt. Er zijn 9 A3-kaarten waarop resultaten geografisch zijn weergegeven. Braaksma stelde vast dat er morfologische verschillen zijn tussen de Zilvermeeuw populaties van de verschillende Waddeneilanden. De waarnemingen en vogeltellingen van SB uit het Waddengebied zijn gebundeld en overgedragen aan het NWA.
- Ornithologische betekenis
Het waarnemingenarchief van SB is één van de meest volledige landelijke waarnemingenarchieven over vogels uit de naoorlogse periode 1948-1967, toen er nog weinig ‘grootschalig’ gevogeld werd in ons land. De nadruk ligt niet, zoals in sommige archieven en dagboeken op zeldzame, maar op broedvogelwaarnemingen van ‘gewone’ vogelsoorten. Gegevens uit dit archief vormen de basis voor de landelijke overzichten van SB over het broedvoorkomen van bijvoorbeeld Kemphaan (1954), Kerkuil (1970), Kwartelkoning (1962 en 1973), Roerdomp (1954 en 1958), Stormmeeuw (1964), Visdief (1958), Woudaap (1968) en Wulp (1960). Voor deze vogelsoorten is de waarde van het archief al bewezen en in potentie is die waarde er ook voor andere vogelsoorten.
Aan digitalisering van het hele bestand wordt gewerkt. Deze digitalisering van gevalideerde waarnemingen in een database, gekoppeld aan gebiedsnummering (atlasblok), met gestandaardiseerde aanduiding voor aantallen en broedgedrag, vergroot de gebruiksmogelijkheden voor analyse en bijvoorbeeld weergave in een geografische informatie systeem (GIS). Digitalisering van archiefkaarten in de vorm van scannen biedt deze mogelijkheden niet. Gedigitaliseerde waarnemingen hebben bovendien waarde als referentie voor een bepaalde periode, zowel voor een individuele vogelsoort als voor een ecologische groep en voor bepaalde landsdelen. Denk aan een referentie (jaren 1950) voor de Rode Lijst van broedvogels of aan de publicatie van een historische broedvogelatlas (grid atlasblok of hoger niveau, bijv. topografische kaartbladen west en oost). Digitalisering van de waarnemingen van SB is te zien als het begin van een database waarin waarnemingen van veel meer waarnemers en dagboeken opgenomen zullen gaan worden. Zo lang Wim Ruitenbeek en Arend van Dijk doorgaan met digitalisering ontstaat er een steeds vollediger gevalideerd Braaksma-archief en komen we dichter bij dat doel.
De onderzoeksresultaten aan geringde Zilvermeeuwen kunnen een referentie zijn voor toekomstig avifaunistisch onderzoek. De data en de aantekeningen over Terschelling, Griend, Dollard, Rottumeroog en Rottumerplaat dragen bij aan het inzicht dat SB ontwikkelde over het grote avifaunistische belang van de Wadden.
Tenslotte merken wij op dat het NWA van SBB vóór de overdracht door de WOE van het genoemde materiaal, al een omvangrijke hoeveelheid gegevens en rapporten over het broedvogelonderzoek van SB bevatte. Een deel daarvan is gedigitaliseerd en via intranet raadpleegbaar. Specifiek vestigen we de aandacht op de data uit de jaren ’60 afkomstig van het landgoed Mensinge te Roden. Voor een goed begrip van de persoon SB en zijn verdiensten voor de avifaunistiek, zie onder Downloads.
- Downloads
- Over de archiefvormer
uit: K.H. Voous, In de ban van vogels, Uitgeverij Scheffers, 1995. [18.III.1992]
BRAAKSMA, Sjoerd, 19 april 1924 – 16 februari 1999, technisch vogelkundige en natuurbeschermingsambtenaar. Sjoerd Braaksma leerde van jongs af aan de vogels kennen in Friesland (van Sikke Bangma), later op Wieringen, bij Den Haag, bij Leerdam, in de Dordtse Biesbosch en in Noord-Brabant. Zijn eerste vogelboeken waren Jac. P. Thijsse, Vogeljaar (1ste dr. 1904) en W.H. van Dobben, Wat vliegt daar? (1ste dr. 1937). Braaksma volgde aan de Rijks Hogere Tuinbouwschool te Boskoop een opleiding voor werk in Nederland en de tropen (1943), maar moest daarna onderduiken om uit handen van de Duitse bezetters te blijven.
Van maart 1946 tot 1986 werkte hij bij het Staatsbosbeheer, vanaf 1947 tot aan de VUT-gerechtigde leeftijd op 1 mei 1986 bij de Afdeling Natuurbescherming en Landschap, het latere Dienstvak Natuurbehoud, te Utrecht, in alle rangen tussen "technische hulp" en hoofdambtenaar A. In deze functie heeft hij stromen interne rapporten verwerkt en geschreven en talrijke inventarisaties in het veld uitgevoerd van voornamelijk broedvogels en later ook van vleermuizen en enkele andere zoogdieren. Daarnaast publiceerde hij zijn onderzoekresultaten, vaak samen met andere auteurs, alsmede populaire beschouwingen in allerlei tijdschriften. Bij zijn 40-jarig ambtsjubileum bij het Staatsbosbeheer op 16 november 1984 werd hij door G.C. Boere, hoofd Flora, Fauna en Waterhuishouding, gekarakteriseerd als stafmedewerker met een formidabele kennis van de Nederlandse broedvogels, "niet alleen (van) soorten, maar ook (van) terreinen, tot de meest kleine stukjes natuur in de uithoeken van Nederland. Zijn terreinkennis is daarom binnen Staatsbosbeheer bijna spreekwoordelijk".
Samen met G.C.A. Junge verzorgde hij voor Ardea de ornithologische jaarverslagen 1947-1954 van broedvogels in Nederland (Junge & Braaksma 1952, 1954, 1955).
Belangrijke door hem geschreven overzichten van voorkomen en verspreiding van vogelsoorten zijn verschenen in onder meer Ardea, Limosa en De Levende Natuur en hebben betrekking op: Blauwe Reiger (Braaksma & M.F. Mörzer Bruyns 1950), Kemphaan (intern rapport 1954), Roerdomp (Braaksma & Mörzer Bruyns 1954, Braaksma 1958), Visdief (1958), Wulp (1960), Kwartelkoning (1962), Stormmeeuw (1964), Woudaapje (1968). Voorts karteerde hij de pleisterplaatsen van Kraanvogels op hun trekweg over Nederland (Braaksma & Mörzer Bruyns 1957, Mörzer Bruyns & Braaksma 1965) en beschreef hij het eerste in Nederland gevonden nest van een Buidelmees in de Brabantse Biesbosch in 1962 (Braaksma 1965) en het eerste, vooral door W.F. Alleyn bestudeerde broedgeval van de Bijeneter in Nederland in 1964 in Heijthuizen, Limburg (Braaksma 1966).
In later jaren heeft hij veel aandacht geschonken aan het voorkomen van de Kerkuil en daartoe talrijke hoog gelegen en moeilijk bereikbare kerkzolders betreden (Braaksma 1970, 1988, Braaksma & O. de Bruijn 1976, F. van Daalen 1988). Vijfentwintig jaar lang coördineerde hij de landelijke inventarisatie van Kerkuilnesten. Op deze wijze kwam hij ook in aanraking met het probleem van de woningnood bij zowel de Kerkuil (1965, 1976, 1978, 1979) als bij sommige soorten vleermuizen (Grootoorvleermuis: Braaksma & G.H. Glas 1974). Als coördinator van het Kerkuilonderzoek, inclusief het plaatsen van nestkasten, is Braaksma in 1986 opgevolgd door de al even enthousiaste Johan de Jong.
SB heeft avifaunistische beschrijvingen gemaakt van tal van gebieden in Nederland, waaronder de Boschplaat op Terschelling (1954), Rottumeroog en Rottumerplaat (1966) en het eiland Griend (1968); voorts stelde hij dikke jaarlijkse rapporten samen van de vogelstand op het landgoed Mensinge te Roden (Drenthe) (1963-1993), waar hij nestkastonderzoek heeft verricht en waarover hij destijds van plan was een boek te schrijven. Over de oecologische zin van het ophangen van nestkasten schreef hij met Boere in De Lepelaar (67 (1980): 41-44), waarop de Werkgroep Nestkastonderzoek reageerde met "Zin en onzin bij het plaatsen van nestkasten" in Vogels (1 (3, 1981): 95-97).
Samen met F.J.H. van Erve, W.H.Th. Knippenberg en V.F.M. Langenhoff heeft hij de Avifauna van Noord-Brabant opgezet (Van Erve et al. 1967). Aan dit boek gingen 35 artikelen van zijn hand vooraf in het blad Brabantia (1952-1954) en Limosa (1955-1963), waarin hij onder meer het voorkomen beschreef van Korhoen, Duinpieper, Klapekster, Roodkopklauwier, Grauwe Klauwier, Roodborsttapuit en Paapje. Door zijn grote kennis van zaken was Braaksma de aangewezen man om met advies of metterdaad bij te dragen aan andere regionale fauna's als Avifauna van Nederland (1971), Vogels in Friesland (1976-1979) en Vogels van Drenthe (1982) en natuurlijk ook de Atlas van de Nederlandse broedvogels (1979) en Atlas van de Nederlandse vogels (1987).
Het heeft Braaksma altijd betreurd geen biologie te hebben kunnen studeren, maar hij heeft veel geleerd van de latere hoogleraren H. Klomp en M.F. Mörzer Bruyns; laatstgenoemde was lange tijd zijn directe chef.
In zijn ambtelijke leven was hij een bekwaam ornithologisch technicus met een ongelooflijke detailkennis. Voor zijn verdiensten ontving hij in 1974 de Gouden Lepelaar van de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels (Lepelaar 35 (1974): 23). Dat de ambtelijke natuurbescherming bij het eind van zijn loopbaan in feite monddood is gemaakt, heeft hij moeilijk kunnen verdragen.
Publicaties
Zie onder Downloads.
Biografieën
Braaksma S. 1992, Het gedenkwaardige jaar 1952, het Vogeljaar 40:193-197.
Braaksma S.1993, Vogels als hobby en als bron van bestaan, Limosa 66:70-78.
- Aanvulling WOE
De correspondentie van SB met derden is nooit centraal opgeslagen of geregistreerd. Daarom is correspondentie slechts een klein onderdeel van het archief. De door SB gevoerde correspondentie betreft vooral de periode dat hij werkzaam was bij SBB. Hij heeft toen met veel bekende vogelonderzoekers/-publicisten/-beschermers gecorrespondeerd waaronder Alleijn, Boere, Buurma, de Bruin, de Jong, Junge, Mörzer Bruyns, Osieck, van den Bergh, van der Straaten, van Erve, van Orden, Rooth, Spaans, Voous en Woldhek. De intensiteit van zijn correspondentie varieerde. Bij de voorbereiding van het Kwartelkoning artikel voor het Handbuch der Vögel Mitteleuropas was er langdurig en intensief contact met Glutz von Blotzheim en met co-auteur Jan van der Straaten plus Kwartelkoningen-man Leo van den Bergh. Bij de becommentariëring van concept artikelen en dissertaties (o.a. Spaans, Rooth) was er kortstondig maar eveneens intensief contact en bij de voorbereiding/voltooiing van regionale avifauna's was er wisselend contact met een scala aan betrokkenen: vogelaars, uitgevers, financiers en sponsoren.
Correspondentie met buitenlanders had SB naast voornoemde Glutz von Blotzheim, vooral met Oost-Duitse vleermuisonderzoekers.
In de correspondentie komt steeds de zorgvuldigheid van SB naar voren en ook zijn brede belangstelling op vogelgebied. Voorbeeld daarvan is de situatie waarbij hij een lezing van Herman Klomp bijwoonde over de oorzaken van vogelinvasies. In zijn aantekeningen maakte SB een resumé van die lezing die laat zien dat hij de essentie van de lezing goed begrepen had en daardoor ook heel helder kon weergeven (zie onder Downloads).