Kees Swennen, 24 november 1979, Ringersdag, Wageningen
C. (Kees) Swennen
- Periode: 1952-1964, 1956-1969
- Archiefinstelling: Gemeentearchief Den Haag; archief Tresoar, Leeuwarden
- Locatie: Zuiderpark Den Haag, Vlieland
- Soorten: Eidereend, steltlopers, zangvogels (Paapje, Spreeuw)
- Bron: Arie L. Spaans
- Inleiding
Kees Swennen (1929-2020) was van kinds af aan geïnteresseerd in planten, mariene organismen en vogels. Hij werd op jonge leeftijd lid van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN) en was daarbinnen zeer actief in de Strandwerkgroep. Ringde op 18-jarige leeftijd al Paapjes in de Noordduinen ten zuiden van zijn woonplaats Den Helder (het Vogeljaar 69: 158-164). Hij bezocht na de middelbare school de toenmalige Kweekschool voor onderwijzers in Den Helder (met als directeur de bioloog Jan A. Nijkamp). Hij bezocht op jonge leeftijd ook geregeld het toenmalige Zoölogisch Station in Den Helder, de voorloper van het latere Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (met als directeur dr. Jan Verwey). Hij begon in 1952 zijn professionele loopbaan als hoofdconservator bij de toenmalige Dienst School- en Kindertuinen in Den Haag, waarvan Jan Nijkamp inmiddels directeur was geworden. Hij studeerde in die tijd tevens MO-biologie in Leiden. Na zijn afstuderen in 1964 haalde Jan Verwey hem over om als onderzoeker in dienst te treden bij het NIOZ, dat kort erna van Den Helder naar Texel zou verhuizen. Kees zou daar tot aan zijn pensionering in dienst blijven. Hij zette op het NIOZ zijn in 1949 begonnen onderzoek naar de Eidereend in de Nederlandse Waddenzee voort, waarop hij in 1991 bij prof. dr. Rudi H. Drent aan de Rijksuniversiteit Groningen promoveerde. Maar ook aan andere zeevogels, olieverontreiniging, en toxicologische en andere problemen in het mariene milieu besteedde hij als onderzoeker veel aandacht. Veel opzien baarde de door hem gebouwd volièreopstelling op Texel waarin hij zeevogels (zoals Alken, Zeekoeten, Papegaaiduikers en Drieteenmeeuwen) zodanig hield dat zij in de opstelling met succes zich voortplantten. Hij was op het NIOZ ook betrokken bij wad- en wadvogelonderzoek in Suriname en tot ver na zijn pensionering bij ecologisch wadonderzoek in Zuidoost-Azië. Hij ontving daarvoor in 2010 een eredoctoraat van de Prince of Songkla University in Thailand.
Vanaf het midden van de jaren vijftig organiseerde hij jaarlijks een of meer wadvogelkampen op Vlieland, eerst vanuit de Vogelwerkgroep van de NJN en de KNNV (Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging), daarna tot en met 1969 voortgezet als kampen van de Werkgroep/Stichting voor Oecologisch Waddenonderzoek.
- Archiefbeschrijving
Het archiefgedeelte dat betrekking heeft op de periode dat Swennen bij de Dienst School- en Kindertuinen in Den Haag werkzaam was (1952-1964) zal worden ondergebracht in het Gemeentearchief van Den Haag, het archief met betrekking tot het onderzoek naar wadvogels en bodemfauna op Vlieland (1956-1969) in het archief Tresoar te Leeuwarden. Voor een overzicht van al zijn publicaties wordt verwezen naar de Downloads.
- Ornithologische betekenis
Het door hem op Vlieland gestarte onderzoek naar de relatie tussen bodemfauna en wadvogels is de basis geweest voor al het latere nationale en internationale onderzoek dat op dit gebied door anderen is verricht. Hij was daarbij grensverleggend en zeer stimulerend. In zijn Haagse tijd ontwikkelde hij in het Heempark Heimanshof in het Zuiderpark een methode om met druppelend water zangvogels voor het ringonderzoeken te vangen. Verder ringde hij in die periode nabij een winterplaatplaats in het Zuiderpark grote aantallen Spreeuwen. De terugmeldingen van die Spreeuwen lieten zien dat de vogels in latere winters niet altijd plaatstrouw zijn aan hun individuele winterkwartier. Ook was hij een van de eerste ringers in ons land die daar mistnetten voor het vangen van zangvogels uitprobeerde.
- Downloads
- Over de archiefvormer
uit: K.H. Voous, In de ban van vogels, Uitgeverij Scheffers, 1995. [3.V.1991]
SWENNEN, Cornelis, 27 februari 1929, marien oecoloog, met name op het gebied van wadorganismen en kust- en zeevogels. Kees Swennen groeide op in Den Helder, leerde als jongen en later als NJN-er (Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie) langs dijk en strand het planten- en dierenleven kennen en werd op 13-jarige leeftijd door W.H. van Dobbens boekje Wat vliegt daar? wegwijs geholpen in de ornithologie. Hij bezocht de Kweekschool voor onderwijzers in Den Helder (diploma 1950), werd aangesteld in verschillende rangen en functies, uiteindelijk als hoofdconservator, bij de toenmalige Dienst Gemeentelijke School- en Kindertuinen Den Haag (1952-1964). Hier maakte hij zich verdienstelijk voor het in een strandwerkgemeenschap gebundeld faunistisch onderzoek van de Nederlandse kust, waarvoor hem in 1957 de Heimans en Thijsseprijs 1955 en 1956 werd uitgereikt (het Vogeljaar 5 (1957): 38 en Natura 54 (1957): 68).
Een later, aan hedendaagse biologen zelden te beurt gevallen eerbewijs, is een naar hem genoemde straat in de Canadese plaats Brampton, Ontario, vanwege zijn verdienstelijke publicaties op het gebied van de mariene evertebragen, met name de opisthobranche mollusken (o.a. zeenaaktslakken) (Correspondentieblad Nederlandse Malacologische Vereniging 239 (1987): 365).
Intussen had Swennen zich ook op het gebied van de ornithologie begeven in zijn eerste publicaties over de Eidereenden op Vlieland (Amoeba 28, 1952), die hij al vanaf 1949 had bestudeerd en over wadvogels en hun relatie tot de wadbodemfauna (Swennen & Gré van der Baan, British Birds 52 (1959): 15-18).
In 1964 verkreeg hij het in extra-universitaire uren bereikte MO-diploma Biologie aan de Rijksuniversiteit Leiden. In dat jaar werd hij aangesteld bij het Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) te Den Helder (vanaf 1970 op Texel) voor het verrichten van onderzoek aan kust- en zeevogels. Weldra kwam daarover een vloed van publicaties op gang, in voornamelijk het Netherlands Journal of Sea Research, Ardea, Limosa en het Vogeljaar. De onderwerpen waren onverdeeld van oecologische aard.
(a) Voedseloecologie per soort (Groenpootruiter, 1971; Scholekster, incl. snavelvorm zoals door J.B. Hulscher onderzocht - Swennen & P. Duiven 1983, Swennen, L.L.M. de Bruijn et al. 1983, M.F. Leopold et al. 1985; Bonte en Drieteenstrandloper - Y.M. van Heezik et al. 1983; Paarse en Kanoetstrandlopers - A.F.G. Gerritsen, Van Heezik & Swennen 1983 en voedseloecologie als onderdeel van voedselketens en voedselwebben in de Waddenzee en Noordzee, waarbij Swennens kennis van de mariene evertebratenfauna van groot belang bleek te zijn (1975, 1981, 1985, 1988).
(b) De omvang van de door parasitaire organismen in het darmkanaal van wadvogels veroorzaakte mortaliteit (Acanthocephala bij Eidereenden, Swennen & E. van den Broek 1960; Trematoda bij Eidereenden, meeuwen en andere zeevogels, Swennen et al. 1979; doodsoorzaak van Zilvermeeuw, 1971) en de mortaliteit bij door wadvogels gegeten geparasiteerde schelpdieren (nonnetje Macoma balthica - 1969, Swennen & H.L. Ching 1974).
(c) De uit het voorgaande voortkomende populatiedynamische gevolgen, met een duidelijk zwaartepunt op de opbouw en het verloop van de populatie van Eidereenden in de Nederlandse Waddenzee en op de waddeneilanden, voornamelijk Vlieland (1976, 1979, 1980, 1983; heterogene verdeling van bloedproteïnen, J.M. Everaarts et al. 1983 en nestbescherming door faeces, Swennen 1968).
Uiteraard hebben ook beheersproblemen op het gebied van natuur- en vogelbescherming Swennens aandacht. Hij vertegenwoordigde de Nederlandse Ornithologische Unie (NOU) in de Nederlandse Sectie van de Internationale Raad voor de Vogelbescherming (ICBP). Zijn publicaties op dit gebied hebben betrekking op de door predatie door Zilvermeeuwen bedreigde Eidereenden (en Bergeenden) op Vlieland (1974, 1989: vallen voornamelijk reeds lichamelijk verzwakte Eidereend-kuikens aan Zilvermeeuwen ten prooi? - Ardea 77 (1989): 21-45), de sterfte van Eidereenden door chloorkoolwaterstoffen (1972) en zeevogelsterfte door stookolie (Swennen & Spaans 1970, Swennen 1981, Waddenbulletin 16: 73-75). Veel van Swennens onderzoekingen en publicaties zijn verricht in samenwerking met zijn technische assistent P. Duiven en de wadvogelonderzoeker drs. Eric C.L. Marteijn (geb. 1958).
Een belangrijk moment was de aanvang van de door Shell International Research Company mogelijk gemaakte experimenten in de in 1972 gereed gekomen, in technisch opzicht geavanceerde zeewaterbassins, tevens zeevogelvolières, van het NIOZ in de polder Het Horntje aan de zuidpunt van Texel. Tegen de verwachtingen in bleek het hier mogelijk Zeekoeten, Alken, Papegaaiduikers en Drieteenmeeuwen jaren lang gezond in leven te houden en zelfs tot broeden te brengen (1973, 1974, 1975, 1977, 1978). Een anti-darmworm behandeling bleek daarbij van doorslaggevend belang (G.H.A. Borst, Duiven, J.H. Soeren & C. Swennen - Tijdschrift voor Diergeneeskunde 99 (1974): 122-126). Aldus werd de basis gelegd voor revalidatie-mogelijkheden van door stookolie besmeerde vogels. Verder konden nu ook een aantal vragen experimenteel worden benaderd, zoals de werkwijze van predatie op Eidereend-kuikens (H.C. Mennes & Swennen 1976, Swennen 1989), de voedingswijze van Zeekoeten, Alken en Papegaaiduikers (Swennen & Duiven 1977), het gedrag van Noordse Pijlstormvogels (Swennen & Duiven 1982), het voedsel zoeken van Scholeksters (M.F. Leopold, Swennen et al. 1989) en de afweerwerking van door Noordse Stormvogels uitgespuwde maagolie (1974). In het rapport Zee- en kustvogels langs de Nederlandse kust, 1974-1979 van de Club van Zeetrekwaarnemers (Limosa 56, 1983), schreef Swennen een aantrekkelijk inleidend hoofdstuk over de hydrografische kenmerken van het mariene leven in de Noordzee, meer speciaal langs de Nederlandse kust.
Swennen heeft voorts voor Nederland zitting in de Sea Duck Branch van het IWRB en heeft sedert zijn eerste publicatie over de Eidereend in 1952 talrijke artikelen geschreven over allerlei aspecten uit het leven van Eidereenden en afwijkende verenkleden bij mogelijk seniele wijfjes (bijv. 1970, 1975, 1981, 1983, 1989, 1990). Uiteindelijk promoveerde hij op 62-jarige leeftijd op 3 mei 1991 aan de Rijksuniversiteit Groningen op een geslaagde samenvatting van zijn Eidereenden-onderzoek, Ecology and population dynamics of the Common Eider in the Dutch Wadden Sea, met prof. dr. R.H. Drent als promotor en dr. J.J. Beukema als referent.
Swennen heeft ook zijn aandacht buiten Nederland gericht, zoals naar de modderbanken voor de kust van Suriname (met P. Duiven en A.L. Spaans, 1982, 1985 - Gerfaut 75 (1985): 225-251) en die van Mauretanië (Banc d'Arguin - Ardea 78 (1990): 53-62).
In het kader van Interwader East Asia/Pacific Shorebird Study Program bezocht hij in 1984, 1985, 1987 en 1989 de hete, modderige mangrovekusten van Thailand en het Maleise Schiereiland (Swennen & Marteijn, Marteijn & Swennen 1987, Swennen 1989) en ten behoeve van het Asian Wetland Bureau (Kuala Lumpur, Malaysia) in 1989, 1990 en 1991 de wadden van Zuid-Korea, waar vooral overeenkomstige problemen van complexe oecologische relaties en urgente industriële en chemische bedreigingen zich voordoen als in de West-Europese Waddenzee (hoge doses zware metalen in wadorganismen die door vogels worden gegeten: J.M. Everaarts & Swennen 1987). Over het voedsel van Oost-Aziatische wadvogels publiceerde hij meestal samen met E.C.L. Marteijn in onder meer in het Natural History Bulletin of the Siam Society over: de Milky Stork Mycteria cinerea (1987), de Crab Plover Dromas ardeola (1987) en de Lepelbekstrandloper Eurynorhynchus pygmeus (1988) en in het Journal of the Yamashina Institute of Ornithology over de Grote Groenpootruiter Tringa guttifer in Zuid-Korea (1991). Voorts onderzocht hij in 1991 de weinig bekende Chinese Zilverreiger Egretta eulophotes in Zuid-Korea en beschreef hij de resultaten van een verkennend onderzoek van de biomassa in Oost-Javaanse getijdebaaien (P. Erftemeijer & Swennen, Wallaceana 59-60, 1990).
Swennen heeft de gelegenheid gehad met veel binnen- en buitenlandse studenten en onderzoekers binnen en op het raakvlak van de oecologie samen te werken en aan gezamenlijke publicaties bij te dragen (minstens 35 co-auteurs), waaronder verzamelwerken als het Handbuch der Vögel Mitteleuropas (U.N. Glutz von Blotzheim, K.M. Bauer & E. Bezzel 6, 1975: voedsel van strandlopers), de Atlas van de Nederlandse broedvogels (Teixeira 1979) en Birds of the Wadden Sea (C.J. Smit & W.J. Wolff 1981: 78-92).
Op avifaunistisch gebied schreef hij met A.L. Spaans een avifauna van Vlieland (1968), voorts over watervogels in het IJsselmeerbekken (1970) en in Noordzee, Waddenzee en IJsselmeer (1985), en de eerste waarneming van een Stellers Eidereend in Nederland in 1980 (1981).
Eenvoud, bescheidenheid, helderheid van vraagstelling en stimulerende kracht zijn de kenmerken van de nog steeds van enthousiasme vervulde auteur. Biografie. Swennen (proefschrift 1991: 5). Publicaties Minstens 90 artikelen in talrijke nationale en internationale tijdschriften en congres-verslagen.