Jaap Taapken, op de redactie van De Telegraaf, 1976
Jaap Taapken
- Periode: 1950 – 2000
- Archiefinstelling: Dit archief berust nu nog bij de WOE (Paul Keuning)
- Soorten: De gangbare Europese vogels, met extra aandacht voor roofvogels en trekvogels. Verder portretteerde Taapken de bijzondere vogelsoorten die hij op zijn exotische reisbestemmingen tegenkwam.
- Bronnen: Naast het tijdschrift het Vogeljaar (1957-1995) publiceerde Taapken in:
- Wiek en Sneb (1953-1957)
- Ardea en Limosa: over invasieve soorten (1943-1958)
- Huid en Haar, zoogdierblad, door Taapken opgericht (1982-1990)
- Vaste natuurrubriek in De Telegraaf waarin hij wetenswaardigheden over vogels meldde.
Hij schreef de volgende boeken, alleen of met een medeauteur:
- Trekvogels, samen met D.A.C. van den Hoorn en Jan P. Strijbos, 1978
- Elseviers Vogel Vademecum, 1979
- Vogels tussen Vecht en Eem, eindredactie samen met D.A. Jonkers en R. Kole, 1987
- 101 Vragen over Trekvogels, samen met P. Maréchal, 1991
- Encyclopedie van de vogels, samen met Roger Arnhem en G.P. Buhr, 1993
Hij was vertaler/bewerker van:
- Peter Scott, Elseviers vogelatlas, samen met H.J. Lichtenbeld, 1975
- Lars Jonsson, Vogels in hun eigen omgeving, samen met J.B. de Winter, 1977
- Heinzel, Fitter & Parslow, Elseviers gids van de Europese vogels, 1981
- Inleiding
Jaap Taapken (JT) heeft met zijn publicaties in dagbladen, in diverse tijdschriften en door middel van laagdrempelige boeken geholpen om bij een breed publiek begrip te kweken voor het leven van de ons omringende vogels.
Daarbij was JT een compromisloos voorvechter van vogels in de vrije natuur. Jacht en aantasting van de leefomgeving van vogels werden waar mogelijk bestreden. Zijn vaste podium was de periodiek Het Vogeljaar, maar de uit de nagelaten correspondentie blijkt dat hij ook lagere overheden in zijn woongemeente Baarn aanschreef wanneer daar met gif gespoten werd en met hetzelfde gemak sloot hij coalities met vogelbeschermers uit België, of Zuid-Europese landen om met hen het Europese parlement op te roepen tot waakzaamheid, daar waar het de vogeljacht betrof.
- Archiefbeschrijving
Dit archief betreft de uitgebreide correspondentie met inkomende en verstuurde post. Dit zal nog nader worden gerubriceerd op onderwerp. En is ook een fotoarchief van personen en van vogels, zie onder Links.
- Ornithologische betekenis
We hebben aan Jaap Taapken te danken dat hij via zijn populair wetenschappelijke publicaties de ornithologische kennis over vogelgedrag onder de aandacht bracht bij een breed publiek. Met verve stelde JT misstanden aan de kaak, zoals de ongebreidelde jacht op trek- en roofvogels, niet alleen in Zuid-Europa maar ook in België en Frankrijk.
- Links
- Over de archiefvormer
uit: K.H. Voous, In de ban van vogels, Uitgeverij Scheffers, 1995. [15.VII.1994]
TAAPKEN, Jaap, 16 maart 1925 - 18 maart 2001, publicist, foto- en tijdschriftredacteur, zelf gevormd ornitholoog en vogelbeschermer. Taapken werd geboren in Bergen (Noord-Holland) en groeide op in Het Gooi, waar hij de vogels leerde kennen op excursies met de wat oudere Jan Hoogerheide en met andere Gooise waarnemers uit die tijd langs de Zuiderzeekust van Huizen tot Naarden en op de verschillende Gooise "engen". Zijn eerste boek was het album Hoe heet die vogel? van Jan P. Strijbos (1927, 1930), zonder de plaatjes! Vanaf zijn negende jaar was hij lid van de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie (NJN). Reeds op zijn 12de jaar leidde hij vogelexcursies en later vervulde hij allerlei redactionele en bestuursfuncties binnen die vereniging, waaronder in 1948 die van landelijk natuurhistorisch secretaris. In de onderduikperiode tijdens de Tweede Wereldoorlog, waarin hij ook verzetswerk deed, was hij, na beëindiging van de middelbare school, illegaal assistent van de toenmalige rentmeester H. Swart van de Stichting Het Gooisch Natuurreservaat, zodat hij uit handen van de Duitsers wist te blijven.
Na de oorlog werkte hij als vrijwillig, later bezoldigd assistent in verschillende functies in het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie (RMNH, thans Nationaal Natuurhistorisch Museum) te Leiden (1946-1956). Hij moest al spoedig de bibliothecaresse van de grote bibliotheek vervangen en kreeg de administratie opgedragen van het vogelringonderzoek, onder de supervisie van G.C.A. Junge. Voor deze administratie, "die her en der in de vensterbanken van het museum was opgeslagen", ontwierp hij een nieuw systeem van ring- en vragenlijsten, die ook internationaal aandacht ontvingen. Weldra was hij een van de mede-auteurs, later ook de enige verantwoordelijke auteur van de toen nog jaarlijkse publicatie van terugmeldingen van geringde vogels in Limosa (Junge & Taapken 1952-1957, Taapken 1957-1959, A.C. Perdeck & Taapken 1961). In die tijd verzorgde hij ook, samen met C.G.B. ten Kate, die het alleen niet meer aan kon, de terugmeldingen van in het buitenland geringde vogels, eveneens in Limosa (Ten Kate & Taapken 1953 t/m 1960). Het was ook Taapken, die de in die jaren in Japan verbeterde Italiaanse vogelvangnetten voor het eerst in Nederland invoerde: de nu bij vogelringers zo populaire en onmisbare "mistnetten". Voor moeilijk te vangen en te ringen vogels ontwierp hij met J.G.J.M. Mooyman een methode om wadvogels in het duister met lamplicht te vangen (The Ring, 1961). In al deze vogelvangst- en vogelringfuncties was hij voortvarend, vindingrijk en gelijktijdig zó deskundig geworden, dat hij de verplaatsing van het ringwerk van het Leidse museum naar het Instituut voor Oecologisch Onderzoek (IOO) (1958-1962) onder een nieuwe leiding niet lang kon verdragen. Hij werd in zijn functie opgevolgd door B.J. Speek, die een goede samenwerking met de leider van het ringonderzoek, A.C. Perdeck, wist op te bouwen.
Er volgden voor Taapken nu verschillende administratieve en organisatorische betrekkingen in Hamburg (1964-1965) en op het Stadhuis van Amsterdam (1966-1968), waarna hij een aanstelling aanvaardde bij het dagblad De Telegraaf en in dit verband redactiewerk en opmaak verzorgde voor het televisieblad Tros Kompas (1969-1984) en diverse sportbladen (1984-1987).
Het schrijven heeft Taapken van jongsaf in het bloed gezeten. Op 16-jarige leeftijd schreef hij in het familieblad Wij in Hilversum (1941) over de Geoorde Fuut. Zijn eerste "wetenschappelijke" artikel (met G. Bos en H.J. Slijper), over de Kruisbekken-invasie in 1942-1943, verscheen in Limosa (16, 1943). Als publicist en fotograaf heeft hij in binnen- en buitenland ontelbare bijdragen geleverd aan boeken, kranten (Nieuwe Leidsche Courant, Nieuwe Haagsche Courant, De Rotterdammer) en tijdschriften over zulke uiteenlopende zaken als sport (tennis, hockey, surf, ski, voetbal, schaatsen - zelf volbracht hij driemaal de Friese Elfstedentocht!), film, inclusief regisseurs en filmsterren, schrijvers, dichters en uiteraard natuurhistorische onderwerpen van uiteenlopende aard (De Levende Natuur, In Weer en Wind, De Wandelaar in Weer en Wind, De Zwerver in Gods Vrije Natuur, Mee naar Buiten). Vogels, natuurfotografie en redactie- en vogelbeschermingswerk bleven evenwel ook in die tijd zijn leven bepalen, zij het grotendeels als liefhebberij.
Taapken was vanaf de eerste jaargang betrokken bij het door de Vogelbeschermingswacht Zaanstreek uitgegeven blad Wiek en Sneb (1953), dat spoedig andere vogelwachten in den lande onder zijn vleugels verzamelde. Toen ook de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels (Vogelbescherming) bereid gevonden werd mee te doen, moest in 1957 de naam Wiek en Sneb wijken voor Jac. P. Thijsse's vinding Het Vogeljaar (onder diens ex libris-embleem "onbekommerd") en werd de toenmalige secretaris van Vogelbescherming, Ko Zweeres, redactiesecretaris van het blad met de nieuwe naam.
In 1970 nam Taapken het roer weer over in een dynamisch samenwerkingsverband met Jan Albers, Henk J. Lichtenbeld, An Mulder en Wim A. Werkman. Wat Taapken, in feite onbezoldigd, voor Het Vogeljaar heeft gedaan , is onvoorstelbaar. De lezerskring van dit als "meest gelezen tijdschrift voor vogelbescherming, vogelstudie en vogelliefhebberij in Nederland" aangeprezen maandblad, waarin in 1989 52 organisaties participeerden, was in dat jaar gegroeid naar een oplage van bijna 20 000 exemplaren. De artikelen, commentaren, mededelingen en actuele berichten in dit blad van Taapkens hand zijn nauwelijks te tellen.
Zijn rubriek actuele vogelwaarnemingen onder de door hem bedachte en nu in het spraakgebruik ingeburgerde naam "veldwaarnemingen", begonnen in 1953, bereikte in 1993 de 180ste aflevering (waarvan meer dan 100 door Taapken) en staat vanaf 1978 onder redactie van Lichtenbeld.
Minstens zo belangrijk zijn de themanummers van Het Vogeljaar, die voornamelijk door Taapkens toedoen en doorzettingsvermogen tot stand zijn gekomen: Vogels en hoogstamboomgaarden (30, 1982), Vogels en bosstructuur (31, 1983), Ortolaan (32, 1984), Huiszwaluw (34, 1986), Oeverzwaluw (35, 1987), Nachtzwaluw (37, 1989).
Aan Ardea en Limosa droeg hij bij met vooral artikelen over het verschijnen van invasievogels in Nederland: Kruisbek (1943, 1946), Pestvogel (1951, 1958), Notenkraker (met F. Bloem & G.E.C. Bloem-Margadant, 1955, 1956; zie ook Vår Fågelvärld 16 (1957), Barmsijs (1958).
De zoogdier-tegenhanger van het Vogeljaar, het blad Huid en Haar van de Stichting ter Bevordering van de Zoogdierbescherming en de Zoogdierstudie in de Benelux, werd op initiatief van Taapken in 1982 opgericht en door hem geredigeerd. Ook gaf hij de stoot tot de oprichting van het Natuurfotografengilde (1977) in Nederland en vervolgens in België, die gezamenlijk onder meer het onnodig fotograferen van vogels op hun nesten trachten uit te bannen, evenals tot die van de Nederlandse Vereniging van Geluidsjagers.
Taapken was voorts "technisch lid" van het Contactorgaan voor Vogelstudie COVO (1966-1977, zie Natura 75(1978):293-297), lid van de Ledenraad van Vogelbescherming (1974-1989) en redactielid van De Wijde Blik, tijdschrift van de Stichting Milieutijdschrift te Hilversum (vanaf 1984).
Compromisloos, voortvarend en inventief zijn Taapkens werkzaamheden ten behoeve van vogelbescherming in Europa, het bestrijden van de vogeljacht in Frankrijk en de massale vogelvangst in Zuid-Europa. Zijn aanvaringen als bestuurslid met bestuur en staf van Vogelbescherming zijn door Taapkens karakter en werkwijze weliswaar te begrijpen, maar gelijktijdig te betreuren. Dreigender waren zijn aanvaringen met jagers en vogelvangers in Zuid-Frankrijk, de Pyreneeën ("jacht" op doortrekkende Tortelduiven op de hoge passen - Taapken 1979), Noord- en Zuid-Italië, Malta, Cyprus en Griekenland, maar hij hield stand en bleef fotograferen en schrijven (1979, 1982, 1985). Zo heeft hij ook de Belgische vogelbescherming, verenigd in het Belgisch Verbond en het Coördinatie-Comité voor Bescherming van Vogels (tijdschrift Mens en Vogel) onder Roger Arnhem (Brasschaat), in hoge mate gesteund. Behalve aan vogels heeft Taapken ook aandacht geschonken aan andere aspecten van de natuur, zoals planten, paddestoelen, mollusken, wantsen en andere insecten en daarvan verschillende nieuwe soorten voor de flora en fauna van Nederland ontdekt. Voorts heeft hij zich ingespannen voor het tot stand komen van natuurreservaten op Sicilië en op Malta (Ghadira-moeras) en de bescherming van de Rode Ibis Eudocimus ruber in Frans Guiana, waarvoor hij via De Telegraaf geld wist te verzamelen.
Hoe Taapken het klaarspeelde om naast zijn dagelijkse werk en zijn aandacht voor Het Vogeljaar ook nog ten minste 10 buitenlandse boeken in het Nederlands te vertalen en te bewerken, zal voor velen een raadsel blijven. Hij vertaalde onder meer de vogelgidsen van H. Heinzel, R.S.R. Fitter & J. Parslow, The birds of Britain en Europe, with North Africa and the Middle East (Taapken & Lichtenbeld 1973) en H. Heinzel & G. Tuck, A field guide to the seabirds (Taapken & Lichtenbeld 1980). Daarbij schreef hij nog een practische handleiding voor vogelwaarnemers (Elseviers Vogelvademecum, 1979) en een mooi geïllustreerd, maar wat te haastig uitgegeven boek over trekvogels en vogeltrek, waarvan liefst 50 000 exemplaren zijn verkocht (Trekvogels, Taapken & D.A.C. van den Hoorn 1977). Voorts samen met Pierre Maréchal de populaire pocket 101 vragen over trekvogels (1991).
Taapken heeft veel gereisd en veel uithoeken van Europa bezocht (onder meer Scandinavië, Hebriden, Orkneys, St. Kilda, Far Øer, IJsland, Jan Mayen, Spitsbergen, Sicilië, Malta, Cyprus). Verder bezocht hij de Nederlandse Antillen, Colombia, Venezuela, Trinidad, Tobago en de Dominicaanse Republiek. Zijn fotografische inspanningen worden door hem zelf als volgt samengevat: "Reportages van jacht op trekvogels in alle Europese landen; flora en fauna van de Atlantische kust van Frankrijk. Het vastleggen van alles wat gedoemd is te verdwijnen, biotopen vooral, maar ook landschappen, gebouwen, planten, bloemen, klederdrachten, sportfotografie voor Nederlandse tijdschriften en boeken" (Natuurfotografengilde, 1985). In 1993 werd hij in verband met zijn bemoeiingen op het gebied van de vogelbescherming in de Zuid-Europese landen benoemd tot erelid van de Cyprus Ornithological Society van 1970.
Zo is Taapken, ondanks zijn voor hem soms hinderlijke kleine spraakhandicap, een "duizendpoot" op tal van gebieden (Jelle Harder 1985) en een hard werkende semi-professionele ornitholoog en vogel- en natuurbeschermer. Het onmiddellijk inspringen op nieuwe ontwikkelingen is zijn grote kracht; zijn betrokkenheid bij de natuur zijn grote passie. In 1974 ontving hij voor zijn vogelbeschermingswerk als een der eersten de Gouden Lepelaar (Lepelaar 35 (1974):23). Bij gelegenheid van zijn 60ste verjaardag werd een nummer van Het Vogeljaar aan hem gewijd (33 (5) 1985:193-256), waarin professor K.H. Voous niet kon nalaten zijn bijdrage over de vraag, waarom er zo veel soorten vogels zijn, te voorzien van het motto met de vergelijkbare vraag, "Waarom zijn er zo veel soorten vogelwaarnermers?"
In 1987 is Taapken met VUT gegaan. Daaraan en aan eerdere gebeurtenissen in zijn leven werd in De Buizenpost, mededelingenblad van de afdeling Personeelszaken van De Telegraaf, veel aandacht besteed (1977, 1979, 1987). Sindsdien wijdt hij zich geheel aan de vogelbescherming en het werk voor Het Vogeljaar. Hij is nog steeds lid van een aantal besturen, raden, redactiecommissies en stichtingen, onder meer van de Stichting Knobbelzwanen Platform en instigator en mede-oprichter van de Stichting Gierzwaluwenwerkgroep Nederland (1993). Op 25 juni 1993 ontving Taapken uit handen van Prins Bernhard, ter bekroning van zijn werk, de Zilveren Anjer (R. Kole 1993).
Taapken is de laatste rechtstreekse nazaat van Johan (1600-1666) en Cornelis Evertsen (1610-1666) en andere telgen van dit geslacht van Zeeuwse zeehelden, aan welke naam hij zijn pseudoniem Marius Evertsen (1977) heeft ontleend (het Vogeljaar 41 (1993): 100, 102).
Publicaties
Onoverzienbaar aantal titels.
Biografieën
Harder J. 1985, Jaap Taapken, ook in regio een duizendpoot, het Vogeljaar 33:2-3.
Van den Hoorn D.A.C. 1987. Jaap Taapken nu vrije vogel, Buizenpost 24:16.
Kole R. 1993, Een nuchtere natuurbeschermer in de bloemetjes gezet, het Vogeljaar 41:174-175.
Lepeltak E. TH. 1979, Tussen grutterswaren en Shakespeare. Buizenpost 16: 9-10.
Van Opzeeland E. 1987, Pas tijdens de finish onthulde Jaap zijn ware identiteit. Buizenpost 24:15.
Schut P. 1992, Een interview met Jaap Taapken. Korhaan (jubileumuitgave) 78:43-4.